Ik ben boeken aan het schrijven.
Zoals je weet, de eerste heet: Willem en Hans en de verovering van Nieuw-Zeeland. Het verhaal kun je hieronder lezen. Als je het boek mét plaatjes wilt zien, moet je hier klikken.
En de volgende heet: willem en hans en het geheim van rusland.
Ik ga nog veel meer boeken schrijven, en niet alleen maar over Willem en Hans!
Er waren eens twee mannen. Ze heetten Willem en Hans. Willem was groot en dun, maar wel sterk. En hij was ook de slimste van zijn familie. Hij bedacht dus de hele tijd heeeele leuke dingen. Hans was heel klein, zo klein als Napoleon. Hij had stekeltjeshaar en een krulsnor.
Willem en Hans woonden in Australië in een groot huis, bij een dorp waar bijna niemand kwam. Ze waren de baas van het land. Op een dag zei Willem: “Australië is zo saai, ik wou dat we meer land hadden. Dan konden we steden en dorpen voor de buitenlanders bouwen. Dan konden buitenlanders uit Nederland, Spanje, China, Japan, Afrika en alle andere landen daar huisjes huren en in hotels logeren.” Maar dat was niet genoeg, want anders vinden de kinderen het natuurlijk heel saai. Dus zei Hans: “De kinderen vinden dat dus saai. Dus ik dacht: we kunnen ook pretparken bouwen die niet zo duur zijn als alle andere pretparken. En bij de hotels moeten ook zwembaden.”
Dat was een goed idee, vonden Willem en Hans. Dus ze gingen meteen aan de slag. Maar… ze hadden geen leger. Nu moet je weten dat in deze wereld alle landen wel dezelfde naam hebben en de mensen ook hetzelfde zijn, maar dat ze hier niet met mensenlegers vechten. Ze vechten wél met…. Legerspeelgoed-poppetjes (die natuurlijk wel moeten leven)! Willem en Hans hadden daar heeeeel veel van! Wel een ontzettend grote kamer vol.
Er waren poppetjes met zwaarden en schilden, poppetjes die konden vliegen met een zwaard, en poppetjes die een mini-kanonnetje hadden met mini-kogeltjes. Er waren ook poppetjes die konden schieten met een pijl (en boog, natuurlijk) of met een pistool, en zelfs poppetjes met een toverbol waarmee ze konden toveren. Van die poppetjes hadden ze er maar heel weinig, een stuk of 5, dus dat vonden ze wel jammer.
Ze vroegen alle legerpoppetjes of ze wilden vechten. Dat wilden de poppetjes wel, ze hielden namelijk heel veel van vechten (maar dat wisten Willem en Hans niet). Dus ze gingen maar gelijk op pad. Toen ze buiten stonden vroeg Willem: “Welk land gaan we veroveren?” Hans zei: “Indonesië, Papua Nieuw Guinea, Tasmanië of Nieuw-Zeeland bijvoorbeeld.” Willem zei: “Dan doen we Nieuw-Zeeland want dat vind ik een mooi land en daar hebben ze heel veel leuke pretparken die geen honderd euro kosten, dus niet zo duur. En daar hebben ze ook heel mooie huizen en straten en elke dag komen de opruimers en brandweer die alles schoonspuiten. Dus alles ziet er daar veel mooier uit dan hier in ons land.” Zo gezegd, zo gedaan.
Ze gingen met de bus langzaam naar de zee. De bus reed heel langzaam omdat het maar een klein stukje was en de tank was bijna leeg. Toen schoot Hans iets te binnen, dus hij zei: “Willem, hoe kunnen we bij Nieuw-Zeeland komen zonder een brug?” Willem zei: “Ah, daar zorg ik wel voor.” Hans zei: “Maar hoe dan?” Willem zei: “Wij zijn de baas van het land, dus hebben we ook een eigen reusachtige boot met heel veel kamers. Dus ik heb gevraagd of die ons naar Nieuw-Zeeland wil brengen.” Hans zei: “Oh, wat ben je slim! Daar had ik even niet aan gedacht.”
Een uur later kwam de boot aan. Hij was groen, ontzéttend groot, met 2000 ontzéttend grote kamers en zelfs een schoorsteen! Toen zei Hans: “Wauw, wat een boot!” Toen zei Willem: “Snel! Gauw in de boot, voordat hij vertrekt!” Alle legerpoppetjes riepen “Jippie, jippie, jippie, veroveren!!!” en sprongen op de boot. Ze belandden allemaal bovenop elkaar. Willem, die bovenop de stapel belandde, zei: “Fieuw, nog net op tijd, anders kwamen we niet op tijd in Nieuw-Zeeland!” “Ja,” zei Hans, “want we moeten een omweg maken omdat er piraten op de zee tussen Australië en Nieuw-Zeeland zitten.”
Ze waren halverwege de tocht op weg naar Nieuw-Zeeland, toen er een snelle speedboot langskwam met de heks van Hans en Grietje erop. De speedboot ging zó snel, dat hij gewoon de boot om liet vallen.
Dus de kapitein, Willem, Hans en de legerpoppetjes sprongen allemaal nog nét op tijd op de onderkant van de boot – want nu was de bovenkant onder water! Ondersteboven voer de boot door, maar nu ging hij heel langzaam. Iedereen riep in koor tegen de heks: “Kan je niet even uitkijken, ja!” De heks zei: “Gna gna gna, dat kan ik niet! Gna gna gna!” Maar toen kwam één van de vijf toverpoppetjes met een toverbal en hij toverde de boot van de heks om in een kopje warme chocolademelk. De heks brandde haar billen en sprong als een gier die opstijgt omhoog. Het kopje warme chocomelk speed-te maar verder, dus de heks kwam in het water en toen ze naar boven ging kwam ze precies tegen de bovenkant van de boot. Dus ze kon niet meer boven water. Na een poosje was de heks verdronken en zonk ze naar de bodem in de diepe diepe oceaan.
Even later kwam er een cruiseschip langs en de mensen zagen Willem en Hans. Ze renden naar de kapitein en riepen: “Je moet stoppen, er liggen mensen in het water!” Ze lieten een touw zakken en Willem en Hans, hun kapitein en de legerpoppetjes klommen allemaal op het cruiseschip. Gelukkig ging het schip naar Nieuw-Zeeland. Na twee uur varen kwamen ze eindelijk aan bij het strand van Nieuw-Zeeland. Toen gingen de legerpoppetjes op pad, maar het strand was zó, zó, zó ontzéttend groot, dat maar nergens kwamen. Niet bij een dorp en ook niet bij een stad. Maar na uuuuuuuren lopen, rennen en vliegen kwamen ze uiteindelijk bij de hoofdstad van Nieuw-Zeeland. Ze hadden allemaal dorst en honger gekregen, dus gingen ze eerst naar de McDonalds, alleen de tovermannetjes hadden heel slim gedaan: ze hadden de hele McDonalds vol drinken en patat getoverd. Toen ze de deur uitgingen overstroomde bijna de hele straat omdat er steeds meer drinken en patat bijkwam, totdat de tovermannetjes het zat waren en toverden dat er niks meer over was.
Toen kwamen ze bij het kasteel van de hoofdstad. Het was een goudkleurig kasteel met heeeeele mooie en hoge torens van goud. Binnen was alles, alles, álles van goud! Willem, Hans en de legerpoppetjes slopen allemaal door door de kelders, de kamers en de gangen, op zoek naar de troonzaal. Het duurde heel lang voordat ze in de troonzaal aankwamen, omdat het heel donker was. Nu en dan zag je wat glinsteren door het goud, en pas toen ze heel veel licht zagen wisten ze dat daar de troonzaal was. De pistoolmannetjes gingen schieten op de muur waar de koning zat. De koning werd niet geraakt, maar meteen kwamen de soldaten van de koning eraan. Dat waren echte mensen, dus grote mannen.Willem, Hans en de legerpoppetjes renden eerst allemaal door de zalen, de gangen, de kelders en de zolders om naar buiten te gaan. De soldaten van de koning renden achter hen aan. Toen ze bijna buiten waren stonden ze voor een raam. Daar ontdekte Willem dat ze nog op de zolder stonden. De legermannetjes schoten het raam kapot en sprongen door het raam. Het hele leger kwam naar buiten en de oorlog kon eindelijk beginnen....
Na een maand oorlogvoeren waren ze nog niet klaar!! De soldaten van de koning dachten dat ze wel meteen zouden winnen, maar de legerpoppetjes waren veel te goed. De tovermannetjes konden watersturen en vuursturen om de soldaten mee aan te vallen. De minikanonnetje konden heel ver schieten en de minikogels ontploften. De poppetjes met pijl en boog schoten hun pijlen met de mini-kanonskogeltjes mee.
Na nóg een maand vechten waren ze klaar met oorlogvoeren, maar Willem en Hans hadden helaas niet gewonnen. Alleen wat wél goed was: de poppetjes konden nooit helemaal dood.
Een poppetje bracht het legervliegtuig van de legerpoppetjes en de raceauto van Willem en Hans naar het slagveld. Toen stapten ze in en ze raceten weg naar het strand van Nieuw-Zeeland. Maar één van de soldaten van de koning ging achter hen aan met een vuur-skateboard. En een politieagent ging ook achter hen aan. Opeens begon het te plenzen en te onweren, maar de tovermannetjes die kunnen vliegen hielden de skateboarder en de politieagent tegen met de gele-handspreuk, die zorgt dat er een geel vierkant omheen komt of dat ze in brand vliegen. Als je heel goed keek, kon je alléén maar poppetjes zien vliegen, en degenen die konden vliegen met een toverzwaard maakten de paars-oranje cirkelspreuk. Die zorgt dat ze sneller gaan dan ze normaal kunnen gaan. Het plensde en onweerde nog steeds. De hele dag en de hele nacht maar door, tot ze eindelijk bij het strand aankwamen.
Toen groeven een gat dat heel diep was. Opeens vielen ze door het zand heen en kwamen ze precies in een grot terecht waar net boeven bezig waren die de gouden schatkist wilden pakken. Willem en Hans en de legerpoppetjes zeiden toen in koor: “Hee boeven, blijf staan! Jullie mogen niet zomaar een schat opgraven! Daarvoor heb je eerst toestemming nodig van de koning!” Toen gingen ze met de boeven vechten en na 10 seconden hadden ze alweer gewonnen. Ze gingen naar de schatkist die was gemaakt van goud, diamant en ijzer. Ze maakten hem open met de gouden sleutel die ernaast lag. De sleutel woog wel 5 kilo; maar het was dan ook een heel grote sleutel. Ze keken erin… en je raadt al wat ze zagen: het beste legerpoppetje dat bestond, die nog nooit had verloren. Ook zaten er heel veel kleren in, wat goud, diamanten en bananen.
Inmiddels was het nacht geworden, maar ze konden niet slapen omdat ze bang waren dat ze overvallen zouden worden. Dus vroegen ze de toverpoppetjes of die misschien konden vliegen, en dat wilden ze wel. Dus ze vuurden de spreuk af: de oranje-handspreuk. Die zorgt dat mensen die niet kunnen vliegen, dat nu wel kunnen. Nu vlogen ze met z’n allen over de diepe, diepe zee. De zee was zwart met donkerblauw en zag eruit alsof het heel gevaarlijk was om erin te zwemmen. Ze vlogen dus naar boven en daar gingen ze slapen, gewoon in de lucht. In de ochtend werden ze wakker door een hard geloei van orka’s die in de zee zwommen. Ze wisten niet meer welke kant ze op moesten vliegen, maar gelukkig zagen ze toen een boot. Ze vlogen naar de boot toe, waarop een heel oude stuurman stond: hij was wel 88 jaar oud, en had een lange grijze baard en ook een grijze snor. Ze vroegen aan de stuurman: “Naar welk land vaart u? Naar Australië of Nieuw-Zeeland?” De stuurman zei met een bibberstemmetje: “N-n-naar N-Nieuw-Zeeland, m-m-meneer.” Willem vroeg: “Mogen we misschien met u meevaren?” De stuurman zei: “J-j-ja, o-okee.” Dus voeren ze allemaal weer mee terug naar Nieuw-Zeeland, maar helaas: er dook een piratenschip op achter de boot! De piraten schoten met hun kanonnen 30 grote gaten in de boot. De boot zonk als een baksteen. Iedereen zwom voor zijn leven. De stuurman redde het niet. Hij zonk samen met de boot, want hij was niet snel genoeg om uit de kajuit te klimmen en naar Nieuw-Zeeland te zwemmen. Hij ging dood op de bodem van de diepe, diepe, diepe zee.
De poppetjes konden bijna niet zwemmen dus de toverpoppetjes dachten: “Nou, ik ga maar de oranje-handspreuk afvuren naar ieieieieiedereen”. Dat hielp. Ze vlogen over de grote, grote zee. Dat ging gemakkelijker dan varen, en dus waren ze snel weer bij Nieuw-Zeeland. Ze vlogen over het kasteel. Willem dacht: “waarom ga ik geen val maken waardoor we kunnen winnen?” Iedereen vond dit een goed idee en ze vlogen terug naar de kuil waar ze de boeven met de schatkist hadden gezien. In de kuil gingen ze hard aan het werk om een reusachtige val te maken voor iedereen in het kasteel. Ze werkten met een bijl, en een zwaard om stroomdraden door te hakken, en een schild waarmee ze de stroom moesten tegenhouden. Met de stroomdraden wilden ze een lange sliert maken. Daarmee wilden ze in de kelder van het kasteel dynamiet laten ontploffen. Dus moesten ze ook een lange tunnel graven naar het kasteel. Dat was heel veel werk, maar het lukte wel. Onder het kasteel maakten ze een trap omhoog, met een klep en die kon open. Als iemand uit het kasteel op die klep stapte, viel hij naar beneden, waar Willem en Hans stonden. Hij viel dan in een grote kuil met lava.
Onder het kasteel waren wel 33 kelders. De poppetjes én Willem en Hans legden in alle kelders 23 kilo dynamiet neer. De stroomdraden maakten ze vast aan de dynamietstaven en dan staken ze de stroomdraden onder in de gang aan. Na een uur werken hadden ze het eindelijk klaar. Ze maakten het gat dicht zodat niemand hun kon vinden en toen gingen ze zitten wachtten tot het donker was. Op het jeugdjournaal hadden ze gezien dat het vanavond ging onweren en dat begon om half acht. Toen ze niks meer hoorden behalve het onweer (brrrroemmmm, boemmmm) staken ze het draad aan. Toen het vlammetje bijna bij de dynamiet was, zag een soldaat van de koning het branden. Hij rende weg om de koning te waarschuwen en stapte per ongeluk op de klep en gleed naar de kuil met lava. De koning werd dus niet gewaarschuwd en het kasteel ontplofte in één keer.
Het hele land schrok toen ze de knal hoorden. De politie kwam erbij en die zag NIET Willem en Hans, die de daders waren van de ontploffing. De politie zag alleen de dode ridders en de dode koning op de grond liggen.
Toen kwamen Willem en Hans tevoorschijn, en alle mensen vroegen: “Willen jullie onze nieuwe koning zijn?” Toen zeiden Willem en Hans: “Dat is goed, alleen als we samen koning mogen zijn.” Toen werd er een groot feest gevierd, want iedereen was bang geweest voor de oude koning en dus waren ze allemaal blij met Willem en Hans. De legerpoppetjes bleven de helpers van Willem en Hans, en ze bouwden een nieuw, groter en mooier kasteel, waar ze ook in mochten wonen.
Willem en Hans lieten veel huisjes en hotels met zwembaden bouwen, en ook veel heel erg leuke en goedkope pretparken voor de kinderen. Er kwamen veel buitenlanders op vakantie en Nieuw Zeeland werd het leukste land op de wereld.
EINDE